Zelfs de keizer had in jaren niet zo'n plezier gehad.
Hij speelde en ravotte met zijn kleinkinderen zoals hij zelfs in zijn eigen jeugd niet gedaan had.
Maar de liefste van alle kleinkinderen vond hij toch het kleine meisje RozeKersenBloesem.
Die vroeg steeds "Hé Opa, zullen we paardjerijden?"
"Dat is goed", zei de keizer dan, "ik zal opdracht geven om een paar paarden te zadelen".
"Nee, gekke opa" riep RozeKersenBloesem dan weer, "jij bent het paard, dat weet je best."